Nee! Dat een beslag van vóór 1 januari 2021 op basis van het oude recht moet worden beoordeeld, volgt uit een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 oktober 2021 (GHAMS:2021:3157).
De beslaglegger is niet verplicht de nieuwe berekeningswijze toe te passen. Als de schuldenaar, die niet in Nederland woont of vast verblijft, niet aantoont dat hij onvoldoende andere middelen van bestaan heeft, geldt er op grond van het oude art. 475e Rv geen beslagvrije voet. De schuldenaar heeft niet voldaan aan het vereiste om inzicht geven in de financiële situatie. De kantonrechter is dan niet in staat om een beslagvrije voet vast te stellen. Overigens heeft de Hoge Raad onlangs (26 november 2021, HR:2021:1776) in dit kader bepaald dat de schuldenaar zijn buitenlandse inkomsten moet opgeven ter vaststelling van de beslagvrije voet. Een opgave van het buitenlands vermogen is evenwel niet nodig. Met de in het oude art. 475 e Rv genoemde “andere middelen van bestaan” is gedoeld op inkomsten uit een bron buiten Nederland. De Hoge Raad verwijst hierbij naar Kamerstukken II 1982/83, 17897, nr. 3, p. 20.