Wet op rechtsbijstand

Hoe zit het met het aanspraak maken op een vergoeding van incassokosten als een declaratie van een pro deo-advocaat niet betaald wordt? De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad meende dat dit mogelijk was. De Hoge Raad oordeelt echter anders.

Wet op rechtsbijstand

Op grond van art. 38 lid 4 Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan een rechtsbijstandverlener de op grond van de Wrb verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten (die gemaakt zijn ten behoeve van de zaak waarvoor rechtsbijstand wordt verleend) laten vaststellen door de rechter indien de rechtzoekende weigert te betalen. De president van de rechtbank van het arrondissement waarin de rechtsbijstandverlener is gevestigd, is daartoe bevoegd. Met de president wordt bedoeld de voorzieningenrechter. De vraag is of in een dergelijke procedure een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten kan worden toegewezen.

De Hoge Raad oordeelt op 10 november 2023 (HR:2023:1532) dat de inningsprocedure op voet van art. 38 lid 4 Wrb geen ruimte biedt om een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen (en volgt de conclusie van de Procureur-Generaal (4 juli 2023, ECLI:NL:PHR:2023:656) niet.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 38 lid 4 Wrb volgt dat de in art. 25 lid 1, onder b, van de oude Wet op de Rechtsbijstand aan On- en Minvermogenden (WROM) opgenomen grondslag om nadere regels te stellen voor de vaststelling van bedragen voor de rechtsbijstandverlener als vergoeding van de inningskosten van de eigen bijdrage en overige kosten, is komen te vervallen omdat volgens de wetgever de in art. 38 lid 3 Wrb opgenomen voorschotregeling de inning van de eigen bijdrage en overige kosten voldoende verzekert. De oorspronkelijke in de oude Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) neergelegde regeling van de inningsprocedure voorzag evenmin in een vergoeding van de incasso- of proceskosten van de rechtsbijstandverlener, hetgeen verband houdt met de aard van de inningsprocedure. De aard van de inningsprocedure is door schrapping van de verwijzing in art. 38 lid 4 Wrb naar de art. 34-40 Wtbz (oud) niet veranderd. De laagdrempelige inningsprocedure strekt tot een eenvoudige rechterlijke vaststelling door de voorzieningenrechter van de op grond van de Wrb aan de rechtsbijstandverlener verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten, en tot een voortvarende executoriale titelverlening ten behoeve van de rechtsbijstandverlener voor inning van de daarmee gemoeide bedragen. De aard van de procedure verzet zich tegen een debat over, en beoordeling van, andere kosten of schade aan de zijde van de rechtsbijstandverlener, zoals met de inning van de eigen bijdrage en overige kosten gemoeide buitengerechtelijke incassokosten. De inningsprocedure heeft dan ook alleen betrekking op de vaststelling van de eigen bijdrage en overige kosten en biedt geen ruimte voor een veroordeling tot vergoeding van de kosten van inning van de eigen bijdrage en overige kosten.