Opschortingsbevoegdheid verhuurder bedrijfsruimte

Stel dat de huurder van bedrijfsruimte de huur niet meer betaalt en vertrekt en daarna de verhuurder de sloten vervangt. Mag de verhuurder betaling vorderen van de mede daardoor ontstane huurschuld? De Hoge Raad heeft onlangs deze vraag beantwoord.

Opschortingsbevoegdheid verhuurder bedrijfsruimte

Als de huurder van bedrijfsruimte de huurbetaling staakt en het gehuurde verlaat, is de vraag of de verhuurder daarna de sloten mag vervangen en de mede daardoor ontstane achterstallige huurtermijn mag vorderen. Met andere woorden, mag de verhuurder de nakoming van zijn verplichting tot het verschaffen van het huurgenot in geval van wanbetaling opschorten? De Hoge Raad (15 maart 2024, HR:2024:389) oordeelt van wel. In de periode waarin de verhuurder gebruik maakt van zijn opschortingsbevoegdheid is de huurder dus toch de huurpenningen verschuldigd. Een huurovereenkomst is een wederkerige overeenkomst als bedoeld in art. 6:261 BW. De regel dat als een van de partijen haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd is de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten (art. 6:262 lid 1 BW), geldt dus ook voor partijen bij een huurovereenkomst.

De verplichting tot het verschaffen van het huurgenot enerzijds en tot het betalen van de huur anderzijds zijn tegenover elkaar staande verplichtingen in de zin van art. 6:262 lid 1 BW. Daaraan hoeft niet in de weg te staan dat de uit de huurovereenkomst voortvloeiende (niet-nagekomen) betalingsverplichting betrekking heeft op een eerder tijdvak dan de uit diezelfde huurovereenkomst voortvloeiende (opgeschorte) verplichting tot verschaffing van het huurgenot.