De ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen in een door een consument gesloten overeenkomst staat volop in de belangstelling. Menig beding sneuvelt bij de rechter. Zo ook een beding over lidmaatschapskosten en servicekosten in een huurovereenkomst. De kantonrechter vindt dat de verhuurder een groot bedrag moet terugbetalen en geen aanspraak meer mag maken op een vergoeding van dergelijke kosten.
De kantonrechter Amsterdam (11 april 2024, RBAMS:2024:2098) oordeelt dat bedingen over “lidmaatschapskosten” en “servicekosten algemeen” in een huurovereenkomst (ROZ voorwaarden 2017) voor een woonruimte in een appartementencomplex voor jongeren oneerlijk zijn op grond van de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen. De reden hiervoor is dat deze bedingen de verhuurder de mogelijkheid bieden om de vergoedingen eenzijdig vast te stellen. Het beding omvat immers de formulering dat de vergoedingen worden vastgesteld door de verhuurder. Hieronder valt dan ook het wijzigen van de vergoedingen. Met “vaststellen” wordt geïmpliceerd dat de verhuurder deze eenzijdig en zonder reden kan wijzigen, althans de huurder/consument kan dit aldus begrijpen. De huurder is overgeleverd aan de willekeur van de verhuurder. Verder ontbreekt in de bedingen een grond en geldige reden om de vergoedingen te wijzigen. Bovendien is in de bedingen, noch elders in de huurovereenkomst of de algemene voorwaarden omschreven waaruit deze kosten bestaan. Dit is in strijd met het uit de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen voortvloeiend transparantievereiste, inhoudende dat aan een consument voor het sluiten van een overeenkomst alle gegevens moeten zijn medegedeeld die van invloed zijn op de omvang van de verbintenis en op basis waarvan de consument de financiële gevolgen daarvan kan inschatten. Evenmin kunnen aan de hand van huurovereenkomst of algemene voorwaarden de verschuldigde lidmaatschapskosten en algemene servicekosten niet worden aangemerkt als voorschotbedragen.
Het gevolg van de oneerlijkheid is dat de bedingen, gelet op de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, volledig buiten toepassing moeten worden gelaten. Partiële vernietiging of herziening is niet mogelijk. Op de bedingen kan dus geen beroep worden gedaan. Dit betekent dat de in rekening gebrachte bedragen vanaf de aanvang van de huurovereenkomst niet verschuldigd zijn. Evenmin kan ingevolge het Dexia-arrest van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:68) aanspraak worden gemaakt op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als de bedingen niet in de overeenkomst stonden.