Soms denkt een advocaat, die namens eiser een kort geding begint, slim te zijn door gebruik te maken van een door gedaagde in de bodemzaak gekozen woonplaats bij zijn advocaat. De vraag is of zo maar kan. De Arnhemse voorzieningenrechter geeft het antwoord.
Het enkele feit dat in de bodemzaak door gedaagde domicilie is gekozen ten kantore van zijn advocaat, betekent niet dat die gekozen domicilie ook geldt voor de procedure in kort geding. Voor analoge toepassing van art. 63 Rv is geen plaats, omdat geen sprake is van een geval als bedoeld in dat artikel, waar een exploot kan worden gedaan aan het kantoor van de advocaat bij wie degene voor wie het exploot is bestemd laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Het gaat in artikel 63 Rv namelijk om gevallen die zien op verzet, hoger beroep of een oproepingsbericht in cassatie. De conclusie is dan ook dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt. Tot nietigheid van de dagvaarding wordt evenwel geconcludeerd als aannemelijk is dat gedaagde door het gebrek onredelijk is benadeeld (art. 66 Rv). Als de voorzieningenrechter niet kan niet beoordelen of dit het geval is, verleent hij geen verstek, maar geeft hij eiser de kans om gedaagde opnieuw op te roepen op de voet van art. 121 Rv. De Arnhemse voorzieningenrechter kwam tot deze uitspraak op 25 juli 2024 (RBGEL:2024:4748).