De invoering van de artikelen 1019b-1019d Rv ter implementatie van de Europese Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten leverde een verankering op van het bewijsbeslag met betrekking tot zaken van intellectueel eigendom (IE). Op basis van deze artikelen kan er een bewijsbeslag worden gelegd in geschillen over intellectuele eigendomsrechten. Titel 15 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is op grond van art. 1019 Rv onder andere van toepassing op de handhaving van intellectuele eigendom op grond van de Auteurswet, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Rijksoctrooiwet 1995, het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en op procedures krachtens de artikelen 5 5a van de Handelsnaamwet.
Deze beslagvorm staat ten dienste aan degene die voldoende aannemelijk maakt dat er inbreuk is gepleegd op zijn recht van intellectuele eigendom. Alsdan verzoekt hij de rechter verlof te verlenen op gegevens die zich in de macht van de wederpartij c.q. aanwezig zijn bij de wederpartij of een derde, aan de hand waarvan hij zijn stelling denkt te kunnen bewijzen en waarvan hij vreest dat deze niet vrijwillig zullen worden verstrekt of zelfs zullen worden vernietigd.
De beslaglegger dient voldoende aannemelijk te maken dat er gegronde vrees bestaat dat de betrokken gegevens verloren gaan en dat de beoogde bewijsvoering niet op andere, voor de beslagene minder ingrijpende wijze kan plaatsvinden. Kortom, indien men qua bewijslevering overgeleverd is aan de wederpartij of een derde, kan het leggen van een bewijsbeslag nuttig zijn.
Hoe zit het met het bewijsbeslag in niet IE-zaken? Deze niet IE-zaken betreffen veelal inzage in een verzekerings- of distributieovereenkomst, de naleving van een concurrentiebeding, inzage in een deel van de bedrijfsadministratie, inzage in een belastende e-mail of in een deskundigenrapport. Kent dit bewijsbeslag een wettelijke regeling?
Hoewel in theorie een wettelijke grondslag ontbreekt, wordt in praktijk veelal de grondslag impliciet gevonden in art. 730 jo. 843a Rv. Het laatstgenoemd artikel behelst een exhibitievordering en bepaalt dat degene die een rechtmatig belang heeft afschrift kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, tenzij er gewichtige redenen zijn die zich daartegen verzetten of indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing ervan de gevraagde gegevens is gewaarborgd, bijvoorbeeld een getuigenverhoor.
De Hoge Raad (29 september 2017, HR:2017:2518) laat op dit punt weten dat in art. 843a lid 4 Rv niet de eis besloten ligt dat een exhibitievordering slechts toewijsbaar is als andere mogelijkheden om bewijs te vergaren zijn uitgeput of afwezig zijn. De exhibitievordering van art. 843a Rv tot inzage en afgifte strekt ertoe aanvullende onderbouwing te verkrijgen van het bestaan van de gestelde inbreuk, alsook inzicht in de aard en omvang ervan. Art. 843a Rv staat aan een belanghebbende toe om, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel te vorderen van bepaalde bescheiden c.q. op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, aangaande een rechtsbetrekking waarin de belanghebbende of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Onder bescheiden is te verstaan: bankafschriften, salarisoverzichten, brieven, faxen, akten, e-mailberichten en andere papieren documenten, al dan niet digitaal opgeslagen (bijvoorbeeld op een usb-stick, smartphone of “in the cloud”).
Kortom, om inzage te krijgen in andermans documenten, kan men een beroep doen op art. 843a Rv. In de kern gaat het bewijsbeslag in niet IE-zaken over het veilig stellen van bepaalde bescheiden, waarbij er sprake is van een rechtsbetrekking. De exhibitieplicht is in de toekomst verwoord in de artikelen 194, 195 en 195a Rv. Deze artikelen gaan deel uitmaken van het nieuwe bewijsrecht.