Mag een kinderopvangovereenkomst een annuleringsbeding bevatten? Zo ja, is de ouder gehouden een vergoeding te betalen? Deze vragen zijn onlangs door de Hoge Raad beantwoord.
De Hoge Raad heeft zich op 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198) uitgelaten over de vraag of in een overeenkomst tot kinderopvang een opzeg- of annuleringstermijn mag worden opgenomen en in hoeverre de consument (ouder) dan gehouden is een vergoeding te betalen. Verder is ook aan de orde of een beding in algemene voorwaarden dat ten nadele van de consument afwijkt van art. 7:408 BW en art. 7:411 BW oneerlijk is in de zin van Europese Richtlijn 93/13/EEG (de Richtlijn oneerlijke bedingen) en, zo ja, wat de gevolgen zijn van het buiten toepassing laten van zo’n beding.
De aanleiding voor de procedure bij de Hoge Raad is de interpretatie van een bepaling in de algemene voorwaarden van de kinderopvang-organisatie die inhoudt dat er slechts tegen de eerste van de maand kan worden opgezegd. Op grond van deze bepaling vordert de kinderopvangorganisatie betaling conform de overeengekomen vergoeding van een maand, gelijk aan de opzegtermijn van een maand als blijkt dat de ouder de overeenkomst annuleert voordat de kinderopvang daadwerkelijk start.
Op grond van een andere bepaling van de algemene voorwaarden bedraagt de hoogte van de annuleringskosten nooit meer dan de verschuldigde betaling over de geldende opzegtermijn. Kortom, dat wat bij opzegging betaald moet worden, moet ook bij annulering betaald worden. De vraag is of dit juridisch bezien houdbaar is.
De Hoge Raad oordeelt van niet, omdat:
- een kinderopvangovereenkomst een overeenkomst van opdracht is ex art. 7:400 BW;
- een opzeggingsmogelijkheid tegen de eerste van de maand strijdig is met de wet;
- zo’n opzeggingsbeding op basis van de Europese Richtlijn een oneerlijk beding is;
- de rechter een dergelijk beding ambtshalve moet vernietigen;
- de rechter niet de wet (met name art. 7: 411 BW) als aanvullend recht mag beschouwen.