Een advocaat vroeg ons laatst of een verhuurder een retentierecht mag uitoefenen ten aanzien van de achtergebleven zaken bij het einde van de huurovereenkomst van bedrijfsruimte. Een bepaling in de algemene voorwaarden zou dit mogelijk maken. We verwezen naar een uitspraak van het Hof Den Bosch voor het antwoord.
Duidt de bepaling in een huurovereenkomst dat de verhuurder zich zaken die door de huurder in het pand zijn achtergelaten mag toeëigenen en desgewenst mag verkopen en de opbrengst daarvan mag behouden op een uit te oefenen retentierecht? Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (15 november 2016, GHSHE:2016:5108) oordeelt van niet. Het gaat immers slechts om zaken waarvan de huurder kennelijk afstand heeft gedaan door deze in het gehuurde achter te laten bij het daadwerkelijk verlaten van het gehuurde. De verhuurder heeft de zaken niet gedurende de huurovereenkomst onder zich gekregen, hetgeen een opschorting van zijn verplichting om de zaken aan de huurder af te geven mogelijk zou maken. Het gaat niet om het afgeven van zaken door de verhuurder, welke verplichting zou mogen worden opgeschort. Aan de verhuurder wordt in die bepaling geen recht gegeven om de huurder te belemmeren in diens recht om bij de beëindiging van de huur het gehuurde te ontruimen en het zijne daaruit weg te nemen.
Ook indien de verhuurder de inventaris heeft gekocht vóór de beëindiging van de huurovereenkomst en de afgifte van de sleutels heeft plaatsgevonden, kan er geen sprake zijn van een retentierecht. Sterker nog, de curator van de later gefailleerde huurder spreekt hem aan op een paulianeuze handeling. De verhuurder wist dat de huurder niet meer aan zijn schulden kon voldoen en behoorde derhalve te weten dat de koop van de inventaris met verrekening van de koopprijs tot gevolg zou hebben dat zijn vordering ten nadele van andere schuldeisers zou worden voldaan.