De verklaringsprocedure

Een werkgever werkt niet mee aan de uitvoering van een loonbeslag, omdat hij dan in strijd zou handelen met zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen. Komt hij daarmee weg?

De verklaringsprocedure

De kantonrechter Almelo behandelde op 24 januari 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:273) een zaak waarin de werkgever meent dat hij geen derden verklaring hoeft af te leggen. Er is volgens hem sprake van misbruik van recht en botsende werkgeversverplichtingen.

Hij voert aan dat door de beslaglegging onrust zal ontstaan op de werkvloer bij de werkgever, hetgeen betekent dat de werkzaamheden en de taken van de werknemers binnen de onderneming worden beperkt. De wettelijke verplichting tot het doen van verklaring komt in strijd met de (ook) op de werkgever rustende verplichting om zich ten opzichte van zijn werknemer als een goed werkgever te gedragen. Het afleggen van een verklaring en het gevolg geven aan het loonbeslag zal ertoe leiden dat de werknemer (opnieuw) in financiële problemen zal komen te verkeren. De werkgever krijgt dan te maken met een werknemer die mogelijkerwijs weer wordt bevangen door een grote mate van stress, waardoor de kans dat hij fouten maakt in zijn werk toeneemt. Dit heeft gevolgen voor de veiligheid, aangezien de werknemer logistiek voorman is en met zware heftrucks op hoge stellingen werkt. De werkgever meent dat hij als goed werkgever handelt door niet aan de executie mee te werken. Hij ziet het als zijn plicht om zijn werknemer te beschermen tegen schuldeisers die in strijd met de redelijkheid handelen door koste wat kost alsnog een hele oude gekochte (gecedeerde) vordering, vermeerderd met rente en incassokosten, te incasseren. Verder is door toedoen van de deurwaarder de hoogte van de vordering verdubbeld. De deurwaarder heeft buitensporig gebruik gemaakt van zijn beslagbevoegdheid, aangezien het gaat om een relatief geringe vordering, die door een relatief zwaar middel bij een maatschappelijk zwakke persoon, een werknemer met een gering salaris en een zwakke financiële positie als gevolg van haar maatschappelijke problemen, wordt toegepast. Er is sprake van machtsmisbruik.

De kantonrechter passeert het verhaal van de werkgever volledig. De werknemer heeft destijds tegen het verstekvonnis geen verzet ingesteld, zodat het vonnis gezag van gewijsde heeft. De omvang van de op basis van dat vonnis verschuldigde bedrag kan niet meer ter discussie kan worden gesteld. Art. 3:324 BW bepaalt dat een rechterlijke uitspraak gedurende twintig jaar na aanvang van de dag volgende op die van de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd. Er is dus geen sprake van verjaring. Verder heef de werkgever zich niet te bemoeien met de vraag of er sprake is van misbruik van recht. Deze vraag speelt tussen de executant en de schuldenaar/werknemer. Als de werknemer meent dat de beslaglegging onterecht is, moet de werknemer in actie komen door een executiegeschil te beginnen. Dit is niet gebeurd. Ook is niet aangetoond dat de werkgever op grond van een eigen belang met een beroep op misbruik van recht zich kan verzetten tegen de executie van het vonnis. Het is weliswaar niet ondenkbaar dat loonbeslag bij een werknemer voor onrust zou kunnen zorgen op de werkvloer, maar dit is voor de werkgever geen reden om geen verklaring af te leggen.

Ook het verweer van de werkgever dat de executie niet goed is voor de financiële situatie en het welzijn van zijn werknemer, helpt hem niet. Uit de wettekst en de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat met de derdenverklaring een belangrijk maatschappelijk belang is gemoeid, te weten het waarborgen van de mogelijkheid van verhaal van de schuldeiser op alle goederen van de schuldenaar, dus ook door middel van het leggen van een loonbeslag, welk verhaal zonder een verklaring van de werkgever illusoir wordt. De stelling van de werkgever dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap moet kunnen besluiten om geen derdenverklaring af te leggen, impliceert dat het aan de werkgever wordt overgelaten om te bepalen of hij zich geroepen voelt om al dan niet een derdenverklaring af te leggen. Dat doet ernstig afbreuk aan het strikte karakter van art. 476a Rv en strookt niet met de bedoeling van de wetgever.

Kortom, de werkgever moet verklaren, ook als dat zou inhouden dat hij daarmee niet als een goed werkgever zou handelen. Hij wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag (inclusief executiekosten en rente) waarvoor beslag werd gelegd, te vermeerderen met de ten aanzien van de werkgever gemaakte incassokosten en proceskosten.