Als een gratis werkende persoon, zzp’er, budgetbeheerder of een nobele stichting tevergeefs een Msnp-traject uitvoert, is hij toch niet bevoegd te verklaren “dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen”. De vraag is of dit gevolgen heeft voor een Wsnp-verzoek. Onlangs leidde het tot een leerzame rechterlijke uitspraak.
Volgens art. 285 lid 1 onder f Fw kan een 285-verklaring worden afgegeven door:
(1) het college van B&W,
(2) een (gemandateerde) gemeentelijke kredietbank of instelling, die zich in opdracht en voor rekening van een gemeente met schuldbemiddeling bezig houdt, ex art. 48 lid 1 onder b Wck,
(3) een persoon ex art. art. 48 lid 1 onder c Wck, dat wil zeggen een advocaat, faillissementscurator, bewindvoerder in geval van surseance van betaling, Boek 1 BW-curator, notaris, deurwaarder, beschermingsbewindvoerder, registeraccountant of een accountants-administratieconsulent,
(4) een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon ex art. 48 lid 1 onder d Wck.
Volgens art. 288 lid 2 onder b Fw moet een Wsnp-verzoek worden afgewezen “indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet”.
Als de schuldbemiddeling “om niet” plaatsvindt zoals bedoeld in art. 48 lid 1 onder a Wck kan er geen 285-verklaring worden afgegeven, want in art. 285 lid 1 onder f Fw wordt niet verwezen naar art. 48 lid 1 aanhef en onder a Wck.
Als blijkt dat schuldbemiddelingsinstantie Budgetbeheer Den Haag niet bevoegd is om zo’n verklaring af te geven, wordt het Wsnp-verzoek dus afgewezen, ondanks het feit dat deze instantie “om niet” (gratis) werkt. De rechtbank Den Haag kwam tot dit oordeel op 31 augustus 2023 (RBDHA:2023:12981). De beslissing wordt als volgt gemotiveerd: met betrekking tot art. 288 lid 2 onder b Fw heeft te gelden hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 5 november 2010 (HR:2010:8060), inhoudende dat “(…) een schuldbemiddeling om niet geschiedt geen waarborg inhoudt dat deze voldoende kwaliteit bezit”. De wetgever heeft het oog gehad op de gevallen zoals genoemd onder b, c en d van art. 48 lid 1 Wck en dus niet op instanties die hun diensten “om niet” verrichten. “Van de rechter kan immers niet worden gevergd dat deze in elk concreet geval waarin de voorafgaande schuldbemiddeling is verricht door een persoon of instantie die niet valt onder art. 48 lid 1, onder b, c of d, onderzoekt of die bemiddeling van voldoende kwaliteit is geweest”, aldus de Hoge Raad.