Is een kostenbegroting door een advocaat transparant door louter het uurtarief (van € 150 exclusief btw) te vermelden? De Amsterdamse kantonrechter heeft er zich recent over gebogen. Lees hier verder om te vernemen of een advocaat dan recht heeft op betaling.
Een beding over de kosten van rechtsbijstand op basis van een uurtarief is een beding dat, als de wederpartij een consument is, ambtshalve getoetst moet worden op de eerlijkheid ervan. Het beding dient dan volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) transparant te zijn. Dit betekent dat de financiële gevolgen voor de consument duidelijk moeten zijn. Het is dan belangrijk dat er vooraf inzicht gegeven wordt over de kosten, bijvoorbeeld door informatie te geven over het totale, te verwachten kostenplaatje van de werkzaamheden en voorgeschoten verschuldigde bedragen zoals het griffierecht, dat vooraf bekend is. Ook het tussentijds declareren of het bezorgen van verslagen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld, draagt hieraan bij. Als blijkt dat deze informatie niet vooraf gedeeld is, is het kostenbeding oneerlijk. Daarnaast is van belang dat een advocaat ook op grond van de eigen gedragsregels (regel 17 lid 2 en de toelichting daarop) verplicht is om vooraf een inschatting te geven van de te verwachten tijdsbesteding en het totaal aan kosten. Een oneerlijk beding is op grond van art. 6:233 onder a BW vernietigbaar.
In een zaak die door de kantonrechter Amsterdam (10 november 2023, RBAMS:2023:7264) is behandeld, wordt om die reden een kostenbeding vernietigd. Een beding zonder een specificatie van de duur en de aard van de te verrichten werkzaamheden is oneerlijk. Dit heeft als gevolg dat het kostenbeding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf niet kan bestaan zonder loon, betekent dat dat de hele overeenkomst vervalt. De rechter is niet gevoelig voor het verweer dat op grond van art. 7:405 BW alsnog een redelijk loon verschuldigd zou zijn. Omzetting van een vervallen overeenkomst in een andere overeenkomst of in een overeenkomst met andere inhoud is immers alleen mogelijk indien de consument door het vervallen van de overeenkomst zou worden blootgesteld aan bijzonder nadelige gevolgen en dus zou worden benadeeld. Dat is hier niet het geval. Bovendien zou omzetting naar een redelijk loon in de zin van art. 7:405 BW onvoldoende doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn in het licht van de doelstellingen van de Richtlijn oneerlijke bedingen.
Zelfs als het kostenbeding is overeengekomen vóór de eerder aangehaalde uitspraak van het Hof van Justitie, helpt dit de advocaat niet. De uitspraak levert immers geen nieuwe regel op, maar is een uitleg van de gevolgen van het niet naleven van de toen al lang bestaande regels uit de richtlijn. Reeds in 2017 kwam het Hof van Justitie tot dezelfde conclusie. Kortom, een niet transparant beding kan leiden tot vernietiging van dat beding en dus dat geen uurtarief is overeengekomen. De advocaat heeft geen recht op betaling.
Op 20 april 2023 kwam de kantonrechter Zaanstad (RBNHO:2023:3398) in een vergelijkbare zaak tot dezelfde slotsom.