Naar welke kantonrechter gaat u bij het dagvaarden van een onderbewindgestelde? De rechtbank in Maastricht heeft op 31 maart 2021 een interessante uitspraak gedaan over welke rechter relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
De juridische woonplaats van de onderbewindgestelde is die van zijn bewindvoerder. Art. 1:12 lid 2 BW spreekt van een afgeleide woonplaats: de betrokkene volgt de woonplaats van zijn bewindvoerder. Lid 4 van art. 1:12 BW bepaalt weliswaar dat de onderbewindgestelde niet de woonplaats van diens bewindvoerder volgt voor zover het de relatieve bevoegdheid van de rechter gedurende het bewind als bedoeld in titel 19 (boek 1 BW) betreft, maar hiermee wordt bedoeld dat de kantonrechter binnen welker rechtsgebied de onderbewindgestelde woont, gevoegd is om kennis te nemen van de in titel 19 (onderbewindstelling) genoemde verzoeken.
Bijvoorbeeld het verzoek tot het instellen van een bewind, het ontslag van de bewindvoerder of het vragen van een machtiging. Het betreft dan zuivere bewindzaken. Alsdan is niet de juridische woonplaats maar de feitelijke woonplaats van de onderbewindgestelde bepalend voor de vraag welke kantonrechter bevoegd is.
Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid van de rechter om kennis te nemen van andere rechtsvorderingen als bedoeld in titel 19 van Boek 1 BW, bijvoorbeeld het voldoen van een geldsom, bestaat er nog steeds een afgeleide woonplaats. De kantonrechter Maastricht (RBLIM:2021:2934) kwam tot deze uitspraak op 31 maart 2021 en deelt de opvatting van de kantonrechter Utrecht (21 oktober 2015, RBMNE:2015:7565) en van de kantonrechter Assen (19 juli 2016, RBNNE:2016:3365).
Conclusie: als het gaat om de uitoefening van het bewind geldt de afgeleide woonplaats. Als het gaat om het intern functioneren van de bewindvoerder geldt de afgeleide woonplaats niet.
Deze case is onderdeel van de cursus Bewindvoering en gemeentelijke schuldhulpverlening.