Een huurder die na een detentieperiode terugkeert naar zijn woning komt voor een onaangename verrassing te staan: zijn woning is leeggehaald, omdat de verhuurder de huurovereenkomst heeft opgezegd. In kort geding eist hij dat hij weer spoedig over zijn woning kan beschikken.
Soms maakt een verhuurder het erg bont. Vanwege een geringe huurschuld en een verblijf in detentie van de huurder heeft de verhuurder een huurovereenkomst (voor onbepaalde tijd) per exploot met onmiddellijke ingang (!) opgezegd en daarbij aan de huurder medegedeeld dat hij zijn eigendommen binnen zeven dagen uit het gehuurde diende te halen. Na vijf dagen (!) gaat de verhuurder over tot ontruiming en de in de woning aangetroffen goederen worden opgeslagen bij een particulier. Na uit detentie ontslagen te zijn, wenst de huurder in de woning terug te keren, maar de verhuurder weigert dit. Het gevolg is dat de huurder in kort geding het ter beschikking stellen van de woning en het teruggeven van zijn eigendommen vordert op straffe van een dwangsom.
De rechter is er snel klaar mee. Uiteraard is de verhuurder op onjuiste gronden en zonder titel overgegaan tot ontruiming. Er is geen opzeggingstermijn in acht genomen en bovendien is de rechter niet gevraagd om de rechtmatigheid van de opzegging te beoordelen. De huurovereenkomst is niet geëindigd. De huurder moet weer tot zijn woning worden toegelaten en de inboedel moet weer worden teruggezet. Als de verhuurder dit niet doet, kost het hem € 500 per dag met een maximum van € 25.000 respectievelijk € 20.000. De Maastrichtse kantonrechter in kort geding kwam tot deze beslissing op 7 december 2023 (RBLIM:2023:7171).