Hoe te handelen als de hypotheekhouder niet meer bestaat en de hypotheekgever meent dat het hypotheekrecht moet worden doorgehaald in de registers van het kadaster? De Haarlemse voorzieningenrechter geeft het antwoord.
Voor een gevorderde verklaring voor recht dat een hypotheekrecht waardeloos is geworden, kan verwezen worden naar een uitspraak van de Haarlemse voorzieningenrechter van 6 december 2022 (RBNHO:2022:10789). In die berechte casus is het hypotheekrecht ruim 21 jaar geleden gevestigd en is de hypotheekhouder in 2020 ontbonden en geliquideerd. De rechter is van oordeel dat eiser alles heeft gedaan wat in redelijkheid van hem verwacht mocht worden om van de hypotheekhouder (een Zwitserse bankinstelling die zich bezig hield met private banking), van de partij die de bankrelaties heeft overgenomen en van de bewaarder van haar archief (een gerenommeerd accountantskantoor) een verklaring te verkrijgen om tot doorhaling van het hypotheekrecht te kunnen komen, echter zonder het gewenste resultaat.
Geen van deze betrokken partijen hebben zich met enig verweer tegen de doorhaling gemeld bij de advocaat van eiser, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld. Gelet op het spoedeisend belang van eiser en het aannemelijke feit dat eiser zonder een beslissing op korte termijn niet tot verkoop van het onderpand over kan gaan, verklaart de rechtbank de inschrijving waardeloos op grond van art. 3:29 lid 1 BW. Dat artikel is ingevolge art. 3:274 lid 3 BW ook van toepassing op hypothecaire inschrijvingen en zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis kan ook de rechter in kort geding over een dergelijke vordering beslissen. De vordering tegen de Zwitserse bankinstelling in liquidatie wordt toegewezen.
In een vergelijkbare zaak oordeelt de voorzieningenrechter Zutphen op 26 mei 2023 (RBGEL:2023:3026) gelijkluidend. De erfgenamen van de in 1989 overleden hypotheekhouder, die in 1973 zekerheid heeft bedongen, zijn niet te traceren, omdat in het testament slechts hun voorletters en achternamen zijn opgenomen. De notaris is er ook niet in geslaagd. De gedaagden zijn terecht openbaar gedagvaard.
Hoewel in deze zaak primair van de gedaagden op grond van art. 3:374 BW is gevorderd om binnen één week na het vonnis bij authentieke akte een verklaring af te geven dat de hypotheek op de woning is vervallen, bepaalt de rechter dat het vonnis op grond van art. 3:300 BW in de plaats treedt van een dergelijke verklaring. Er mag verondersteld worden dat er geen verklaring is afgegeven en dus is art. 3:29 BW van toepassing. Dit houdt in dat de rechtbank en in spoedeisende gevallen de voorzieningenrechter een inschrijving waardeloos kan verklaren. Wel stelt de voorzieningenrechter als voorwaarde dat het vonnis (openbaar) betekend wordt. Anders is het voor gedaagden in het geheel niet mogelijk om kennis te nemen van de veroordeling.