De deurwaarder die de schuldenaar c.q. diens bewindvoerder onnodig op kosten jaagt, wordt bestraft. Dit blijkt uit een uitspraak van de hoogste tuchtrechter.
Als een gerechtsdeurwaarder een bankbeslag legt zonder enige aankondiging, terwijl de bewindvoerder van de schuldenaar heeft verzocht om een inventarisatieperiode, handelt hij in strijd met art. 7 lid 1 van het Reglement Normen voor Kwaliteit. Dat artikel bepaalt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder de justitiabele actief informeert over de consequenties van niet‐handelen. Daarnaast heeft de deurwaarder de bepaling in art. 8 van het laatstgenoemde Reglement overtreden. Daarin is bepaald dat de deurwaarder executiemaatregelen effectief inzet en de proportionaliteit bewaakt van toegepaste maatregelen en kosten. Deze conclusie is eens te meer te rechtvaardigen als blijkt dat de bewindvoerder twee van de drie vorderingen heeft betaald nadat hij de deurwaarder tevens om een schuldopgave had gevraagd voor de lopende zaken.
In dit geval had van de deurwaarder mogen worden verwacht dat hij contact zou opnemen met de bewindvoerder van de schuldenaar om te vragen waarom de twee vorderingen wel werden betaald en de andere vordering niet. Door een week na de betaling van de twee andere vorderingen over te gaan tot het leggen van bankbeslag voor de onbetaald gebleven vordering heeft de deurwaarder de schuldenaar onnodig op kosten gejaagd. Met deze handelwijze heeft hij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat ook het hof van oordeel is dat de klacht gegrond is. Het gerechtshof Amsterdam kwam op 9 januari 2024 tot deze uitspraak (GHAMS:2024:1).