Van fouten leert men. Dit geldt ook voor een deurwaarder. Als dit bij herhaling niet gebeurt, grijpt de tuchtrechter in met als gevolg dat hij tijdelijk zijn werk moet neerleggen. Als de deurwaarder volstrekt niet integer handelt, mag hij zijn beroep niet meer uitoefenen.
Als een gerechtsdeurwaarder het te bont maakt, wordt hij geschorst. Dit is zeker het geval als hij niets geleerd heeft van eerder gemaakte fouten. Zo zijn er executiemaatregelen getroffen uit hoofde van een titel die reeds was voldaan. Daarnaast is er niet binnen 14 dagen gereageerd op klachten en inhoudelijke vragen van de schuldenaar. Als de deurwaarder wel reageert, doet hij dat per e-mail op een laatdunkende en ongepaste wijze. Vooral de onprofessionele wijze van uitlaten blijkt een terugkerend fenomeen te zijn waar hij al eerder voor berispt is. De deurwaarder wordt voor een maand geschorst en moet de proceskosten betalen. De kamer laat daarbij zwaar wegen dat hij ingrijpende bevoegdheden heeft aangewend, zonder in overweging te nemen of deze gelet de situatie aangewend mochten worden. Daarnaast is er ten aanzien van de (te) late reactie op e-mails en de wijze van bejegening sprake van recidive, waarvan eerdere (andere) maatregelen tot dusver niet hebben geleid tot verbetering. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders kwam tot deze beslissing op 8 mei 2024 (TGDKG:2024:34).
Heel soms begrijpt de deurwaarder helemaal niet waar hij mee bezig is. Hij wordt dan uit zijn ambt gezet. Als de al geschorste gerechtsdeurwaarder, die inmiddels zelf ontslag heeft genomen, erkent dat hij de volgende ernstige fouten heeft begaan:
- het laten ontstaan en laten bestaan van een bewaringstekort;
- het doen van onterechte onttrekkingen van de kwaliteitsrekening naar een eigen
rekening;
- het overboeken van gelden van de derdenrekening naar de kantoorrekening terwijl
sprake was van een bewaringstekort;
- het te laag weergeven van de bewaarplicht in de gegevensindiening aan het BFT;
- het in strijd met art. 8 lid 2 Btag aan debiteuren kosten in rekening brengen voor
vergeefse beslagen in dossiers waar geen beslag is gelegd op roerende zaken;
- het in strijd met art. 475aa Rv teveel kosten verhalen op debiteuren;
- het niet tijdig overbetekenen van processen-verbaal;
- het ten onrechte niet opmaken van een proces-verbaal t.a.v. de bankbevragingen;
volgt een ontzetting uit het ambt. Zijn verzoek om de periode (ex art. 43 lid 8 Gdw) waarin hij niet als toegevoegd gerechtsdeurwaarder werkzaam mag zijn van vijf jaren te verkorten tot drie maanden, wordt afgewezen (zie KvG 24 mei 2024, TGDKG:2024:46). De Kamer motiveert dit als volgt: uit het jarenlange onttrekken van gelden aan de derdengeldrekening op verhullende wijze, waarbij (derden)gelden naar zichzelf of naar personen in zijn privésfeer zijn overgemaakt, blijkt volstrekt onverantwoord gedrag. Dat geldt ook voor het ten onrechte boeken van kosten in dossiers die vervolgens bij debiteuren in rekening zijn gebracht. De duur en de omvang van de verschillende handelingen laten daarbij een structureel gebrek aan verantwoord gedrag zien. Van een gerechtsdeurwaarder die ruim 30 jaar in dit vak zit had anders verwacht mogen worden. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij blijk gegeven geen oog te hebben gehad voor opdrachtgevers, voor debiteuren, voor het risico waar hij zijn personeel aan blootstelde of het aanzien van het ambt. De opmerking van de gerechtsdeurwaarder dat het binnen korte tijd is misgegaan – waarbij (ook) wordt gewezen naar zijn zakenpartner – wordt niet ondersteund door de bevindingen van het BFT. De kamer laat deze handelswijze zwaar wegen omdat het laat zien dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met een element waar een gerechtsdeurwaarder bij uitstek voor moet staan: integriteit. Door de eigen (financiële) belangen stelselmatig te laten prevaleren boven de belangen van anderen wiens belangen juist ook aan de gerechtsdeurwaarder zijn toevertrouwd, heeft de gerechtsdeurwaarder niet integer gehandeld. De ernst van de klacht ziet, wat de kamer betreft, dan ook op de grove schending van integriteitsnormen, hetgeen een ontzetting uit het ambt rechtvaardigt.