Toewijzing dwangakkoord vanwege een langere aflosperiode

Een schuldeiser via de rechter dwingen om akkoord te gaan met een aangeboden schuldregeling levert regelmatig interessante uitspraken op met soms opvallende uitkomsten.

Toewijzing dwangakkoord vanwege een langere aflosperiode

Als vaststaat dat de aangeboden schuldregeling het uiterste is waartoe de schuldenaar in financieel opzicht in staat moet worden geacht, omdat de schuldenaar medische klachten heeft en tijdelijk is ontheven van de arbeidsplicht, wordt de schuldeiser wiens vordering 1,6% van de totale schuldenlast beloopt, een dwangakkoord opgelegd. De schuldeiser zou slechter af zijn met het alternatief van een 18 maanden durend Wsnp-traject, terwijl de schuldregeling gebaseerd is op een afloscapaciteit van 36 maanden. Bovendien brengt het Wsnp aanzienlijke kosten met zich mee, bestaande uit het salaris voor de Wsnp-bewindvoerder en het griffierecht, die in mindering komen op hetgeen de schuldenaar zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling (zie rechtbank Rotterdam 15 januari 2024, RBROT:2024:1568).

Afwijzing dwangakkoord vanwege een onzorgvuldig tot stand gekomen aanbod

Een schuldeiser wordt niet gebonden aan een schuldregeling als blijkt dat door het verstrekken van een saneringskrediet het zicht op een mogelijk hogere aflossing voor de schuldeiser ontnomen wordt. Het gedane aanbod is berekend op een minimale afloscapaciteit, terwijl de maandelijkse afloscapaciteit hoger is. Het is onduidelijk of de schuldenaar blijvend arbeidsongeschikt wordt geacht. Als bovendien de schuldhulpverlener geen nieuw hoger aanbod op basis van een spaarregeling aan de schuldeiser wil doen, omdat men ervan uitgaat dat de weigerende schuldeiser toch niet akkoord gaat met een hoger aanbod en omdat naar de mening van de schuldhulpverlener het aanbod de beste optie is voor de schuldenaar ~ het traject heeft immers al erg lang geduurd voor de schuldenaar ~ houdt naar het oordeel van de rechter het aanbod in financieel opzicht niet het maximale in en kan niet worden gezegd dat de schuldeiser in redelijkheid met het aanbod zou moeten instemmen. Dit houdt in dat het verzoek wordt afgewezen (zie rechtbank Zutphen 22 februari 2024, RBGEL:2024:1009).