De Hoge Raad (29 oktober 2021, HR:2021:1600) maakt duidelijk dat hiervan in beide gevallen geen sprake is. Zuivere aanvaarding is, ook als deze wordt afgeleid uit een gedraging, een rechtshandeling en vereist dus een op dat rechtsgevolg gerichte wil. Of uit een gedraging van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid de nalatenschap te aanvaarden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dit mag niet te snel worden aangenomen.
In de parlementaire geschiedenis van art. 4:192 lid 1 (oud) BW is onder meer opgemerkt dat hiervan geen sprake is als de erfgenaam daden van beheer verricht. Hiervan is wél sprake indien de erfgenaam over de goederen van de nalatenschap als heer en meester beschikt of wanneer hij duidelijk aan de schuldeisers van de nalatenschap doet blijken dat hij de schulden van de nalatenschap geheel voor zijn rekening neemt. Het gaat om handelingen waaruit kan worden afgeleid dat ze voortkomen uit een bewuste keuze om een nalatenschap al dan niet (zuiver) te aanvaarden. Handelingen die een erfgenaam kort na het overlijden soms noodgedwongen moet verrichten, bijvoorbeeld het ontruimen van de woning van de erflater, geven hiertoe vaak nog geen aanleiding.
Kortom, het voordeel van de twijfel over het al dan verrichten van een daad van aanvaarding, ligt bij de erfgenaam. Het bewust benadelen van de schuldeisers van een nalatenschap, althans het behoren te weten dat bepaalde handelingen een benadeling opleveren, moet aannemelijk worden gemaakt.
Deze case is onderdeel van de cursus Erfrecht in de deurwaarderspraktijk.