Levert het proces-verbaal na een beëindiging van de wettelijke schuldsanering zonder schone lei een executoriale titel op tegen de schuldenaar? Lees hier verder om op dit punt het verschil tussen het faillissement en de wettelijke schuldsanering te ontdekken.
Art. 121 lid 4 Fw bepaalt dat de in het proces-verbaal opgetekende erkenning van een vordering, in het faillissement kracht van gewijsde zaak heeft. Op basis van art. 196 Fw heeft deze erkenning van een vordering ook na beëindiging van het faillissement kracht van gewijsde zaak en levert dit proces-verbaal voor de daarin erkende vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op tegen de schuldenaar.
Ingevolge de schakelbepaling van art. 328 lid 1 Fw geldt art. 121 Fw ook ingeval van de wettelijke schuldsanering. Het proces-verbaal van de verificatievergadering heeft in de wettelijke schuldsanering daarom ook kracht van gewijsde zaak. Art. 196 Fw wordt echter niet genoemd in de schakelbepaling van artikel 328 lid 1 Fw en is daarom niet van toepassing in de wettelijke schuldsaneringsregeling (vgl. HR 17 oktober 2014, HR:2014:2999 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 augustus 2018, GHARL:2018: 7498). Dit betekent dat anders dan in faillissement, het proces-verbaal na beëindiging van de wettelijke schuldsanering zonder schone lei, géén executoriale titel oplevert voor de daarin vermelde vorderingen.
De rechtbank Rotterdam kwam tot dit oordeel op 20 oktober 2021 (RBROT:2021:10336) en merkt op dat dit verschil tussen het faillissement en de wettelijke schuldsanering lijkt te duiden op een vergissing van de wetgever.