In hoeverre speelt het te goeder trouw handelen bij het ontstaan van schulden een rol om in aanmerking te komen voor een schuldsanering? De rechtbank Rotterdam moest hierover oordelen toen een schuldeiser zich verzette tegen een verzocht dwangakkoord.
Een schuldenaar moet aannemelijk maken dat hij te goeder trouw is met betrekking tot het ontstaan van schulden om in aanmerking te komen voor een schuldsanering. Als een schuldenaar, die een slagerij heeft gerund, in dit kader toegeeft dat hij destijds in goed vertrouwen stukken heeft ondertekend die zijn stiefzoon hem heeft voorgelegd zonder deze te lezen, waardoor hij achteraf gezien te hoge verplichtingen is aangegaan en in financiële problemen is gekomen, duidt dit niet op een te goeder trouw handelen.
Dit volgt ook uit het feit dat hij regelmatig contante betalingen heeft ontvangen en verricht, zonder daarvan als ondernemer goede administratie bij te houden, waardoor hij niet kon aantonen dat hij bepaalde schulden had betaald. De rechtbank Rotterdam (21 februari 2022, RBROT:2022:1846) oordeelt verder dat onvoldoende aannemelijk is dat de schuldenaar te goeder trouw heeft gehandeld met betrekking tot zijn bedrijfsvoering en overdracht van de onderneming aan zijn stiefdochter, waar hij kennelijk “zwart” zou werken.
Het lijkt erop dat de schuldenaar een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de vermogensbestanddelen buiten het bereik van de schuldeisers te brengen in een poging om aan betaling van die schuldeisers te ontkomen. Het verzochte dwangakkoord wordt afgewezen.