Verdelingskwesties

Soms levert de verdeling van de opbrengst van een executieveiling van een onroerende zaak, die zich onder de notaris bevindt, lastige vraagstukken op. Lees hier verder om te vernemen of de rechter de vordering van een officier van justitie betrekt in een rangregeling.

Verdelingskwesties

De verdeling van de opbrengst van een executieveiling van een onroerende zaak, die zich onder de notaris bevindt, levert soms lastige vraagstukken op. Zo is de vraag relevant of een niet aanhangig gemaakte ontnemingsmaatregel waarvoor conservatoir beslag ex art. 94a Sv is gelegd, meedeelt in een rangregeling. De rechter (25 april 2022, RBZWB:2022:2269) oordeelt dat dit niet het geval is. Het is immers een zuiver toekomstige vordering die geen grondslag vindt in een reeds bestaande rechtsverhouding. De rechtbank maakt een vergelijking met een faillissement: in dat geval geldt dat een dergelijke vordering niet kan worden geverifieerd. Hieronder volgen de overwegingen.

“Bij de beoordeling van de door de officier van justitie ingediende vordering is van belang dat een vordering op grond van een boete of ontnemingsmaatregel pas ontstaat op het moment dat deze onherroepelijk is opgelegd door de strafrechter. De Hoge Raad heeft overwogen dat vóór dat moment, een toekomstige vordering op grond van een ontnemingsmaatregel of boete in een faillissement ex artikel 94d lid 3 Sv slechts voorwaardelijk kan worden ingediend, indien deze is te verwachten, waarbij een vordering uit hoofde van een ontnemingsmaatregel pas is te verwachten als de officier van justitie de ontnemingsmaatregel overeenkomstig artikel 511c lid 1 Sv aanhangig heeft gemaakt (vgl. HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:112).

Gelet op het feit dat de officier van justitie nog geen ontnemingsmaatregel aanhangig heeft gemaakt, is de door de officier van justitie ingediende vordering een zuiver toekomstige vordering die geen grondslag vindt in een reeds bestaande rechtsverhouding. In geval van een faillissement geldt dat een dergelijke vordering niet kan worden geverifieerd. De artikelen 483a t/m 483f Rv omtrent het opnemen van voorwaardelijke en toekomstige vorderingen vertonen een sterke gelijkenis met de artikelen 129 t/m 131 en 133 Fw.

De wetgever heeft er bewust voor gekozen deze regelingen op elkaar af te stemmen, waarbij zij heeft overwogen dat er geen reden is waarom in geval van een rangregeling buiten faillissement in beginsel niet hetzelfde zou gelden als bij een rangregeling die uit hoofde van een faillissement wordt opgemaakt (Kamerstukken II 1980/81, 16 593, nr. 3, p. 64 (MvT)). Gelet op het voorgaande overweegt de rechter-commissaris – analoog aan de verificatie van een dergelijke vordering in faillissement – dat de vordering van de officier van justitie niet wordt opgenomen in de voorlopige staat van verdeling.”