De vraag wie wat moet bewijzen in een gerechtelijke procedure bepaalt of een zaak al dan niet gewonnen wordt. De daarmee samenhangende vraag is welke waarde gehecht moet worden aan het geleverde bewijs. Lees hier verder om te vernemen wat de bewijskracht van een akte is.
Levert een (onderhandse akte van) schuldbekentenis, waarin enkel een schuldenaar heeft verklaard dat hij een bedrag van € 8500 verschuldigd is aan zijn schuldeiser, bewijs op? Ja, maar geen dwingend bewijs als zijn verklaring niet met de hand geschreven is of niet heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt (goedschrift). Dit volgt uit art. 158 Rv. Een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, levert dan slechts vrije bewijskracht op.
Dit betekent dat de rechter vrij is in de waardering van het bewijs dat de schuldbekentenis oplevert. Als ter zitting blijkt dat het verschuldigde bedrag in feite een optelsom is van in het verleden verstrekte bedragen en bovendien de schuldenaar betwist dat er sprake is van een lening, trekt de schuldeiser aan het kortste eind. Het staat in rechte niet vast dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De kantonrechter Rotterdam kwam tot deze beslissing op 16 april 2021 (RBROT:2021:3978).
In een ander geval wordt de vraag gesteld wat de bewijskracht is van een akte waarin diefstal (van bitcoins) wordt erkend. De Hoge Raad moest eraan te pas komen om duidelijk te maken dat de inhoud van zo’n akte niet zondermeer in het voordeel werkt van de eiser. In de berechte casus tekent een persoon een akte waarin hij erkent een wachtwoord te hebben verkregen van een derde en met behulp daarvan bitcoins te hebben gestolen. In de akte staat ook dat hij bereid is schade te vergoeden en direct een gedeelte kan betalen.
De vraag is vervolgens of enkel op grond van deze verklaring een schadevergoedingsverplichting moet worden aangenomen. Art. 157 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring. De betrokkene stelt dat zijn verklaring een onderhandse schuldbekentenis is ex art. 158 Rv. In artikel 158 Rv is bepaald dat een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, geen dwingend bewijs oplevert tenzij e.e.a. met de hand is uitgeschreven.
De Hoge Raad (25 november 2022, HR:2022:1725) oordeelt dat aan de uitzondering in art. 158 lid 1 Rv geen ruimere betekenis toekomt dan nodig is om recht te doen aan zijn strekking. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 158 lid 1 Rv strekt tot bescherming tegen het ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen of het tekenen van stukken in blanco. De uitzondering geldt in dit geval daarom slechts voor het gedeelte van de verklaring waarin een verbintenis tot voldoening van een geldsom is aangegaan of vastgelegd.