Verklaringsprocedure

Leidt het intreden van de Wsnp of faillissement tot het einde van een verklaringsprocedure? Heeft het dan nog zin om via de rechter een gerechtelijke verklaring van de derde-beslagene te verlangen?

Verklaringsprocedure

In het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:2427) komt de vraag aan bod of een verklaringsprocedure moet worden geschorst zodra op de schuldenaar de Wsnp van toepassing is verklaard. In deze zaak biedt de beslagene nauwelijks verhaal, omdat er al diverse beslagen liggen op hetzelfde inkomen van de beslagene. De beslaglegger is er kennelijk op uit om een veroordeling tegen de werkgever te verkrijgen als ware de derde-beslagene zelf schuldenaar.

Het hof oordeelt dat als de schuldeiser een verklaringsprocedure aanspant tegen een derde die een betwiste verklaring heeft afgelegd, de procedure geschorst wordt indien ten aanzien van de beslagene de wettelijke saneringsregeling reeds is uitgesproken (en nog steeds voortduurt). Art. 301 lid 2 Fw bepaalt immers dat alle ten tijde van de uitspraak Wsnp tot verhaal van de schulden aangevangen executies van rechtswege zijn geschorst, mits sprake is van schulden die onder de werking van de Wsnp vallen. De verklaringsprocedure strekt uiteindelijk immers toch tot tenuitvoerlegging van een tegen de schuldenaar verkregen executoriale titel.

Ook het feit dat een betaling of afgifte door de derde overeenkomstig zijn buitengerechtelijke verklaring of krachtens een veroordeling als bedoeld in art. 477a Rv te beschouwen is als een betaling of afgifte aan de geëxecuteerde (art. 477b lid 1 Rv), duidt hierop. Het is dus op deze wijze voor de schuldeiser onmogelijk om via een verklaringsprocedure een executoriale titel tegen de derde-beslagene te verkrijgen als ware de derde-beslagene zelf schuldenaar.

Hetzelfde gerechtshof oordeelt op 14 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:4158) op gelijke wijze: het intreden van de Wsnp aan de zijde van de beslagdebiteur leidt van rechtswege tot verval van de verklaringsprocedure. Dezelfde redenering geldt in geval van het faillissement van de schuldenaar. Door het faillissement is het derdenbeslag van rechtswege beëindigd (33 Fw). Als het derdenbeslag beëindigd is, is tevens de grondslag onder de gevorderde gerechtelijke verklaring (art. 476a lid 2 Rv en 476b lid 2 Rv) komen te vervallen (zie rechtbank Den Haag 13 mei 2022, RBDHA:2022:5100).

Deze casus maakt onderdeel uit van de cursus Executoriaal derdenbeslag.

Bekijken